Dat blijkt uit de antwoorden die de minister geeft op de vragen van de Eerste Kamer. Vooral senatoren van coalitiepartij VVD tonen zich uiterst kritisch over de WAB. Koolmees erkent dat het nuttig is om de Wet werk en zekerheid te evalueren, maar stelt dat de knelpunten op de arbeidsmarkt zo ernstig zijn dat de aanpak daarvan geen uitstel duldt.
Als WAB op 1 januari 2020 van kracht wordt, zoals de regering voor ogen staat, dan moeten werkgevers voor die tijd bepalen of zij uitzend- of payrollkrachten in dienst hebben. Dat hoeft volgens Koolmees niet op onoverkomelijke bezwaren te stuiten, mits de wet op tijd wordt aangenomen. Dat hangt af van de Eerste Kamer. Op 5 februari 2019 stemde de Tweede Kamer al in met de WAB.
Koolmees schrijft: “De regering is van mening dat met een voorziene inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2020 de verschillende partijen voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op de nieuwe wetgeving. Als het wetsvoorstel rond 1 juli a.s. tot wet verheven en bekend gemaakt kan worden, zullen partijen een half jaar hebben om dit in de software, de arbeidscontracten en de overeenkomsten met opdrachtgevers te regelen.”
De plenaire behandeling van het voorstel door de Eerste Kamer vindt plaats op 21 mei a.s. Maar of de senaat dan ook zal instemmen met de WAB is nog de vraag. De VVD-fractievoorzitter Mart van de Ven zei daarover op 14 mei in Nieuwsuur: ‘We hebben er in de fractie over gesproken en we hebben nog niet tot een oordeel kunnen komen over de keuze (…). Daar ben ik nog echt niet aan toe.’
En niet alleen de regeringspartijen VVD, CDA en Christen-Unie zijn uiterst kritisch, ook de oppositie is niet tevreden. Een hamerstuk is de WAB dus allerminst, stelt Martijn van der Kooij, hoodfredacteur van PW, die het onwaarschijnlijk acht dat de WAB nog voor de Eerste Kamerverkiezingen van 27 mei wordt aangenomen.
Als de WAB wel in zijn huidige vorm wordt ingevoerd, moeten alle ondernemingen bepalen of zij uitzend- of payrollkrachten in dienst hebben. Het meest duidelijke verschil tussen uitzenden en payroll zit hem in de allocatiefunctie: als de formele werkgever de arbeidskracht zelf heeft geworven en geselecteerd, is er sprake van een uitzendrelatie. Als de inlener de werknemer zelf heeft geworven en geselecteerd en alleen het formele werkgeverschap uit handen geeft, dan is er sprake van payroll. De definitie van een uitzendovereenkomst wordt overigens niet gewijzigd.
Dat is van belang omdat de WAB de regels voor payroll aanscherpt (lees: duurder maakt). Werknemers die op payrollbasis werken, krijgen minimaal dezelfde arbeidsvoorwaarden als de werknemers, die in dienst bij de opdrachtgever zijn. Ook krijgen ze recht op een adequaat pensioen.
Naar aanleiding van vragen van de VVD erkent minister Koolmees dat de WAB payroll duurder maakt, maar hij vindt dat de ontzorgingsfunctie voor kleine ondernemers hiermee niet wordt ondermijnd.
“Het werkgeverschap kan nog steeds door de payrollwerkgever worden uitgevoerd. Dat door payrollbedrijven aan inleners ook een bijdrage wordt doorberekend voor het vervullen van deze functie, vindt de regering vanzelfsprekend. Nu payrollbedrijven een aanvullende dienst aan inleners leveren, is het ook logisch dat de payroll dienstverlening door de inleners aanvullend bekostigd wordt.”
Ook over de positie van oproepkrachten hebben de Eerste Kamerleden nog de nodige vragen. De WAB beoogt de positie van oproepkrachten te versterken. Zo moet een werkgever oproepkrachten na twaalf maanden een aanbod doen voor een vast aantal uren. Een werkgever moet een oproepwerknemer minstens vier dagen van tevoren oproepen. Ook houden oproepkrachten recht op loon als het werk minder dan vier dagen van tevoren wordt afgezegd. De termijn van vier dagen kan bij cao wel worden verkort tot één dag.
De VVD vreest dat oproepkrachten niet meer worden opgeroepen, wanneer zij hun werkgever houden aan de nieuwe strengere regels. Koolmees erkent dat oproepkrachten niet altijd een goede uitgangspositie hebben om hun rechten te halen, bijvoorbeeld als ze afhankelijk zijn van hun werkgever.
Toch denkt hij dat oproepkrachten voldoende bescherming genieten. Een werkgever die oproepkrachten aan de kant laat staan wanneer zij gebruik willen maken van hun rechten, kan zich schuldig maken aan slecht werkgeverschap.
Koolmees verwijst daarbij naar de Hoge Raad. Deze heeft eerder gesteld dat het niet oproepen van een oproepkracht, zonder daarvoor een goede reden te hebben, kan leiden tot het toekennen van een loonvordering over de niet-opgeroepen uren. Een dergelijke loonvordering kan tot vijf jaar na dato worden ingesteld.
Niet alleen het feit dat het recht op de transitievergoeding voortaan vanaf dag één ingaat, maakt flexibel werk duurder. Ook het feit dat werkgevers voor flexkrachten een hogere WW-premie gaan betalen, maakt hen duurder.
De VVD vraagt zich af of de minister zich zorgen maakt over de mogelijkheid dat werkgevers kiezen voor schijnzelfstandigen om de hogere kosten voor flexwerk te vermijden. Koolmees voorziet dat er inderdaad een waterbed-effect zal optreden, maar denkt dat dit beheersbaar zal zijn. Koolmees belooft nog voor de zomer te komen met plannen om kwetsbare zelfstandigen te beschermen.
D66 wil graag een uitzondering voor werknemers, die zelf graag zo flexibel mogelijk willen zijn en helemaal niet zitten te wachten op bescherming van flexwerkers. D66 wil deze uitzondering koppelen aan inschrijving bij een onderwijsinstelling (WO/HBO/MBO/VO/VMBO) in plaats van leeftijd. Werkgevers zouden studenten en scholieren een oproepcontract moeten kunnen geven, zonder dat ze een hogere WW-premie moeten betalen.
Volgens Koolmees zijn er wat betreft premiedifferentiatie in de WW voldoende mogelijkheden om voor jongeren met bijbanen een uitzondering te maken. “Hierdoor wordt de eerste stap op de arbeidsmarkt voor jongeren, waaronder studenten en scholieren, niet onnodig belemmerd. Bovendien sluit deze uitzondering voor jongeren met bijbanen aan op bestaande gegevens in de loonaangifte. Daarmee is deze beter uitvoerbaar dan een uitzondering op basis van inschrijving bij een onderwijsinstelling.”
Ook als het gaat om oproepcontracten wil Koolmees geen uitzondering maken op basis van inschrijving bij een onderwijsinstelling. De regering is het met de leden van de D66-fractie eens, dat sommige studenten en scholieren waarschijnlijk maximale flexibiliteit wensen in hun contract. Daarom regelen de oproepmaatregelen dat het de werknemer nog steeds vrij staat om te komen, ook al is te laat opgeroepen, en dat de werkgever na twaalf maanden een aanbod moet doen, maar dat deze studenten en scholieren ook kunnen besluiten om op een oproepcontract te blijven werken, als zij dit wenselijk vinden.
Om deze redenen is er niet gekozen voor een wettelijke uitzondering. Een dergelijke uitzondering zou ertoe leiden dat ook jongeren worden uitgezonderd, die in hun levensonderhoud moeten voorzien, bijvoorbeeld studenten die niet worden onderhouden door hun ouders of studenten die een gezin onderhouden.
Onder de WAB hebben werknemers vanaf de eerste dag recht op een transitievergoeding. De transitievergoeding wordt echter lager bij langere dienstverbanden. Zo moet moet het verschil tussen flexwerk en vast werk kleiner worden. Het kabinet wil het zo aantrekkelijker maken voor werkgevers om werknemers een vast contract aan te bieden.
Bron: PW, mei 2019
Waarom bij ons een offerte aanvragen?
Testimonials
Benieuwd naar ervaringen van anderen met onze adviseurs?